In onze winkel staan mensen vaak met zeer ernstige gezichten ski’s te buigen. ‘Lekker stijf’ zegt iemand. ‘Lekker soepel’ bij een ander model. Maar wat is soepel? En wat is stijf? En wanneer wil je wat?
De flex van een ski is de stijfheid van de ski in de lengterichting. Dus hoeveel kracht het kost om de ski te buigen. Een stijve ski (met ‘weinig flex’), kost veel kracht om te buigen en een soepele ski (met ‘veel flex’), kost weinig kracht. De flex zegt niets over de torsiestijfheid van de ski: de stijfheid over de breedte van de ski. Dat is ook een heel belangrijke eigenschap, onder andere voor de kantengrip, maar daar gaat het hier niet over.
De flex van een ski is niet overal hetzelfde. Voorin is de ski soepel, in het midden (waar de binding zit) heel stijf en achterin weer soepeler. Waar is dat goed voor ? Om een carvebocht te maken moet de voorkant van een ski kunnen buigen, anders heb je niets aan de getailleerde vorm van je ski. Een ski van beton zal nooit een carvebocht maken, welke radius hij ook heeft! Des te soepeler de ski aan de voorkant is, des te minder kracht heb je nodig om een bocht in te zetten. ‘Kracht’ komt in verschillende vormen. Goede skiërs weten op een efficiënte manier via de voorkant van hun skischoen kracht uit te oefenen op de voorkant van een ski. Maar kracht komt ook in de vorm van snelheid. Als je snelheid hebt, hoef je vrijwel geen kracht meer te zetten: als je de ski op zijn kant zet maakt hij bijna vanzelf een bocht. Met dank aan de middelpuntvliedende kracht! Om een ski met een soepele voorkant te sturen heb je weinig kracht en /of weinig snelheid nodig; ideaal voor rustige en technisch minder goede skiërs. Maar ieder voordeel heb natuurlijk zijn nadeel. Voor goede en/of snelle skiërs is zo’n soepele voorkant niet geschikt. Je krijgt het gevoel dat als je kwispelt met je teen de ski al haaks de bocht om wil. Dus betere/snellere skiërs hebben baat bij een wat stijvere (voorkant van de) ski. De extra stijfheid maakt de ski bovendien ook stabieler en dat is weer prettig op hoge snelheden. Hoewel een ski buiten de piste geen bochten maakt op grond van zijn radius, speelt de flex in het terrein precies dezelfde rol als hierboven beschreven. Met dien verstande dat een korte radius de ski onrustig zal maken in het terrein maar dat heeft niets met de flex te maken.
Achter de binding is de ski vaak stijver dan voorin. Een relatief soepele achterkant zorgt ervoor dat je bochten mooi rond kunt sturen zonder dat het enige inspanning kost. Dat geldt zowel voor het carven op de piste als voor het skiën in het terrein. Maar het maakt een ski tevens erg saai. Ook hier geldt weer: prima voor rustige en/of technisch minder goede skiërs, maar teveel souplesse geeft minder mogelijkheden voor de betere/snellere skiërs. Zij zullen de ski al heel snel maximaal buigen en hebben dan geen opties meer. Met een stijvere achterkant hebben ze meer keuze in bochtgrootte en krijgen ze bovendien de mogelijkheid om te versnellen aan het einde van een bocht. Door tijdens een bocht de druk naar de achterkant van de ski te verleggen (als het ware op de hakken te gaan staan), kunnen goede skiërs in een bocht versnellen. Een stevige achterkant zal met energie weer uit zijn buiging terug willen veren. De kunst is nu om die energie (de ‘rebound’) in de skirichting te mikken voor een versnelling.
Een soepele achterkant maakt de kans groter dat je achterover valt. Voor een goede ‘voor-achterbalans’ heb je een stevige achterkant nodig. Als je achterop geworpen wordt, kun je jezelf herstellen door via de achterkant van je schoen kracht op de achterkant van de ski te zetten. Maar als daar alleen ‘gummie’ zit, buigt de ski onder je vandaan.
Welke flex voor jou prettig is, hangt van je skiniveau af, maar ook van je voorkeuren. Superstijf kan net zo vervelend zijn als supersoepel!